
Overstuur treedt op als de maximale grip van de achterbanden wordt overschreden. De auto glijdt als het ware over de achterbanden naar de buitenkant van de bocht. Het effect is dat de de achterkant van de auto de voorkant dreigt in te halen, wat in het extreme geval kan resulteren in een spin. Overstuur corrigeren kan altijd door tegensturen of gedoseerd (!) gas bijgeven: het gewicht van de auto wordt zo naar de achteras te verplaatst met als een stabiliserend effect tot gevolg.

Onderstuur treedt op als de maximale grip van de voorbanden wordt overschreden. Het effect is dat de auto neigt een flauwere bocht te maken dan de bestuurder van de stuuruitslag zou verwachten. De auto glijdt als het ware over de voorwielen naar de buitenkant van de bocht.
Onderstuur kan alleen worden opgeheven door te zorgen voor meer grip op de voorwielen. Daartoe kan de bestuurder gas terugnemen, maar ook de stuuruitslag verminderen (dus minder sturen) zal het onderstuur verminderen. Door de dynamische aslastverplaatsing ten gevolge van de vertraging zal het gewicht van de auto meer op de voorwielen drukken. Deze verhoogde druk zorgt voor meer grip en de auto zal insturen. Te abrupt gas terugnemen kan echter zorgen voor overstuur.
Meer insturen helpt niet tegen onderstuur. De banden worden daardoor alleen maar meer belast terwijl ze toch al overbelast waren. Totale onbestuurbaarheid is het gevolg: de auto dreigt rechtdoor te schuiven met gedraaide wielen. Een extra gevaar is dat de auto, wanneer de banden uiteindelijk weer grip krijgen een onverwachte zwiep naar de binnenbocht zal maken door de extreme stuuruitslag.

Onderstuur door de gehele bocht:
- achter vering en demping harder.
Onderstuur bij insturen bocht:
- voorste vering en demping harder;
- meer caster;
- voorstabilisator strakker.
Onderstuur midden in de bocht:
- voorste vering en demping harder;
- minder caster;
Onderstuur bij uitkomen van de bocht:
- voorste vering en demping zachter;
Onderstuur bij het uitkomen van een snelle bocht:
- achterzijde meer grondspeling.

Overstuur door de gehele bocht:
- achter vering en demping zachter;
- achter meer toespoor;
- achter meer caster.
Overstuur bij het insturen van de bocht:
- achter vering en demping harder;
- minder toespoor.
Overstuur in het midden van de bocht:
- achter vering en demping harder;
- achter meer toespoor;
- achter minder caster;
- achter stabilisator zachter.
Oversturen bij het uitkomen van een bocht:
- achter vering en demping harder;
- meer toespoor;
- achter veren progressief.
Overstuur in een snelle bocht:
- voorste vering en demping harder.